Maria Dorula

Ongeveer 60 jaar schatte ik haar, een knotje, te zwaar om van haar stoel te komen, volle voeten in slippertjes en een onbevreesde open houding. Een keer maar zag ik haar lopen, traag, ze had een groter postuur dan ik had verwacht en was een imposante verschijning. In haar krappe kantoortje leek ze een leven te hebben mede door de typische maar niet onaangename geur. Alles was er bruin gekleurd tot haar kleding toe. Op de vensterbank stonden drie pannetjes met afgekoeld eten en op haar kleine bureau figureerden ordeloos drie pakjes sigaretten, twee telmachines, twee agenda’s, een schrijfblok, een blikje met pennen, een losse pen, een sleutel aan een koord en een telefoon. Rondom stond het vol met kasten, geen kantoorkasten maar huiskamerkasten bevolkt met spullen zonder enig soortelijk verband en uit alle tijden.

In haar zone was het kalm, geen geluid, geen muziek, stil zat ze te wachten en keek voor zich uit door de vitrage van haar raam. Ik was graag in haar kamertje. Drie keer heb ik met haar gepraat in een taal van klank, ogen en handen. Ze had een stralende manier van lachen, je vergaf haar de in alles zichtbare sleetsheid van haar zompige kleine bergcamping.

Versleten was het. Een van de twee douches in de wasruimte had een douchekop, de andere alleen een groengeel gestreepte tuinslang, de douchekop lag hier zo te zien al wat langer in een hoekje op de grond. Dat het water traag door liep en op de douchematten nog net geen mos groeide scheen niemand iets te deren, in beide douches was het even druk.

Tegen de avond wemelde het van de sokken en vooruitstekende schoenen tussen de lamellen van de op volle toeren draaiende verwarming. Dan doe je mee en zoekt een plekje voor je natte gympen, ik moest er enkele sokken voor verplaatsen, voorzichtig, niemand had het gezien. Maakte dat iets uit? Nee, maar het waren andermans sokken, omhulsels van een onbekende persoon, een intieme wisseltruc. Het was een vreemde handeling. Net als de andere vrouwen en meisjes begaf ik mij ‘s morgens naar de wasruimte, we knikten elkaar vriendelijk toe en trokken, alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, onze droge spullen uit de verwarming. Ik onzichtbaar verlegen, de anderen met flair.

Krap voor het vertrek sprong ik in een moedige bui met mijn camera uit de auto, begaf me naar het kantoortje en vroeg of ik een foto van haar zou mogen maken. ‘Foto?’ Ze knikte, zette haar leesbril af en ging er tot mijn verbazing voor zitten. Als dank gaf ik haar een postkaart van een schilderij uit het nabij gelegen Muzeum Jana Kasprowicza, het voormalige huis van de Poolse dichter. Ze keek enige tijd naar het kaartje. Had ik er wel goed aan gedaan? Het was geen vrolijk kaartje, een warm geklede vrouw in een besneeuwd landschap met een roodgele hoofddoek om haar bedeesde gezicht, wel een mooi kaartje. In mijn onzekerheid ging er snel van alles door me heen. Vond ze het een lelijk schilderij? Had ik haar beledigd met het dunne postkaartje? Was het een herinnering aan haar eigen jonge leven? Hield ze niet van de gedichten van Kasprowicza? Werd ze er treurig van?

Ze keek op en lachte. Gelukkig. Waarom denk ik toch altijd dat ik de dingen verkeerd doe? Uiteindelijk durfde ik haar naam te vragen, het kostte me moeite, ‘Name, du’ en wees naar haar. ‘Maria’ zei ze, en schreef het voor me op. Ik las het, ‘Maria Dorula’ zei ik hardop, ze knikte, waarna ik mijn naam zei en we elkaar hartelijk de hand schudden. Het papiertje borg ik goed op.

Ze is in mijn hoofd gebleven, ze bezat haar gewicht aan rust. Maria Dorula, een naam kan een beeld zijn.

© Karin van Pinxteren, 26 juli 2013

Camping Maria Dorula © foto Karin van Pinxteren