
Nooit vallen twee even grote appels ondersteboven op precies dezelfde manier naast elkaar op de grond. Appelbomen kunnen niet arrangeren, kunstenaars wel. Zo schilderde Charley Toorop ‘Twee appels in bladeren’ in 1939. Na een rondgang langs mooie werken in Museum Kröller-Müller, als ‘Venus met Amor als honingdief’ uit 1537 van Lucas Cranach de Oude, ‘Zittende vrouw’ van Vincent van Gogh uit 1883 en ‘Kop van een huilende boerin’ van Julio Gonzalez uit 1941, val ik voor dit kleine werk. Stilletjes hangt het in een hoek, een werk dat je pas ziet als je de ruimte uit loopt.
Het groene schilderijtje vangt meteen mijn aandacht. Als een hond besnuffel ik het doekje, dichtbij, stapje terug, weer dichtbij, sporen, heeft het nog een geur na 74 jaar? De instinctieve benadering transformeert naar het verstandelijke, mijn hondensnuit verandert weer in mijn eigen hoofd. Waar kijk ik eigenlijk naar? Wat zoek ik in dat kleine stukje tijd? Wat betekent dit werk? Waarom intrigeert dit schijnbaar eenvoudige schilderij me zo?
Zonder opzet, ik weet het van te voren niet, kom ik vaak in het interbellum uit. Nu weer. Ik ken dit werk niet, nooit gezien op afbeeldingen, van Charley Toorop ken ik alleen haar portretten. Eigenlijk weet ik heel weinig van haar. Wel dat ze een relatie had met Arthur Lehning van 1928-1931. Het is een raadselachtig werk. Twee bijna identieke appels die de hele ruimte innemen, aangelicht als op een podium of filmset. De groene zweem, de fluweelachtige bodem of bladeren zoals de titel zegt, de stilte maar ook het leven wat erin zit, nu nog.
Toorop schilderde al veel langer fruit. In november 1931 schrijft ze aan Lehning dat ze bezig is met een herfststilleven ‘[…] en de appels zijn overrijp en glinsteren van iets dieps en volledigs. Ieder blad is een eenzame doode […]’*. Het symboliseerde de dode liefde voor haar tussen hen. Dat is hier niet het geval, ze zijn precies goed, het landschap ook. Er zijn te weinig aanwijzingen om de appels te refereren zodat het uiteindelijk om de vruchten zelf gaat. Bij Magritte lees ik over het antropomorfe in zijn werk. Dat kan ik me hier ook voorstellen. In mijn beleving is het een portret van twee aan elkaar verbonden wezens waarvan de onderlinge relatie niet duidelijk is, familie, vrienden of geliefden.
De appel is een beladen vrucht vol goed en kwaad, onschuld en verleiding. Tevens een tijdloze vrucht, zonder rang of stand en in dit schilderij onaangetast volgroeid, rijp en landschappelijk geschilderd. Ze is ook een pauzevrucht bij uitstek waardoor je afstand neemt van hetgeen waar je mee bezig bent, je gedachten verlengen zich, je komt bij jezelf uit. In een pauze is de tijd van jou.
Is Twee appels in bladeren een persoonlijk houvast geschilderd in de dreigende periode op de drempel van de Tweede Wereldoorlog? Of is het intiemer, twee is het hoogst haalbare getal voor een mens. Is het een verlangen naar de ander of een herinnering aan haar grote liefde Arthur, acht jaar later, een relatie die ze op moest geven om door te kunnen schilderen. Het werk is stoffelijk, innerlijk, spiegelend, eenvoudig maar vol zeggingskracht met veel warmte door de gele gloed van kunstlicht of misschien toch natuurlijk licht: de zonsopkomst in een opwarmend landschap. Als kijker sta je in de vochtige schaduw van het bladergewas, de zon heeft je nog niet bereikt.
Twee appels in bladeren is in harmonie maar onwerkelijk, staged, een droombeeld.
Door de decennia heen is kunst letterlijk gegroeid. Groter, nog groter. Het is indrukwekkend, zeker, toch pakt het me minder vaak dan het kleine, kunst die een-op-een naar je lichaam transponeert. Het schilderij past precies en zo loop ik met dit begeesterende werk naar buiten, het museum uit.
© Karin van Pinxteren, 25 augustus 2013
* citaat uit ‘Zelfportret van een liefde, Charley Toorop en Arthur Lehning’ door Toke van Helmond-Lehning. Uitgeverij Bas Lubberhuizen.