Pleinbetovering

Juan Muñoz, Berlinde de Bruyckere, Jan Fabre en Henk Visch doen mee, ik moet er naartoe. De titel van de tentoonstelling ‘Het betoverde plein’ wordt een neongedachte, het trekt aan me, brandt, wat moet ik me erbij voorstellen? Een plein alleen is al een spannend gegeven, meestal de oudste plek van een stad, het hart, de handel, de verkondiging, geroezemoes, de navel, de leegte. Het is 28 september 1999, mijn geld heb ik bij elkaar geschraapt en ik trein naar Middelburg in de laatste week van de expositie, alleen, immers een tentoonstelling die je per se wilt zien moet je alleen bezoeken zodat je het maximaal kunt opnemen.

Het is mooi weer, een fijne laatzomer temperatuur met lange zonslagen en het is stil, een dinsdag, perfect. Het plein is groter dan ik had verwacht, steniger, omsloten met een abdij en meerdere historische gebouwen. Leeg? Waar zijn de beelden? Is het plein betoverd of betovert het plein? Ik ben er nog niet achter. De mij voorgestelde gestapelde magie ligt meer verstrooid en moet worden gezocht. De schaal van de betovering verkleinend herken ik ineens de menselijke maat waarop ik moet zoeken en zie mensfiguren in bevroren houdingen.

Als eerste ‘Self-portrait in front of the mirror’ van Juan Muñoz, bestaande uit twee zandkleurige tegenover elkaar staande Chinezen midden op het plein waarvan de ene zelf zijn hoofd aan een paardenstaart van zijn romp optilt en met dat hoofd in zijn eigen holle lichaam kijkt. De andere zelf lacht genoeglijk. Het gebeuren is niet van deze wereld, een merkwaardig bleek beeld en waarom dat lachje? Daarna volgt ‘Spreken’ van Berlinde De Bruyckere, twee met lagen dekens omtooide tegen elkaar aan leunende vrouwen, staande in de omgang van een van de gebouwen. Witte grove blote benen en voeten steken onder de dekens uit. Ik kom er niet in, wel spannend maar er is er teveel afstand, ik weet het niet.

Ergens op het plein ligt een man in een zwart pak languit op zijn buik. Zijn hoofd, nek en schouders liggen bedolven onder een veelheid fel gekleurde bloemen die ver rondom zijn hoofd op het het plaveisel verspreid liggen waardoor het lijkt alsof hij langer is. ‘De aangespoelde man’ heet het. Hij is dood dat zie je goed, hij lijkt te zijn geveld. Uit zijn levenloze lichaam groeien bloemen, een metamorfose. Het bijzondere werk ligt erbij als een gedicht en is van Michiel Huisman.

Dit nog overdenkend sta ik face-to-face tegenover een enorme zwarte kop van Edward Lipski, geheel bekleed met strengen zwart glanzend haar die als spierweefsel over het gezicht liggen. Een duister beeld maar aantrekkelijk. Een totaal onverwacht beeld ook, nog nooit heb ik zoiets gezien. Ik blijf er naar kijken, krijg er geen vat op maar ik voel dat het zich op mijn harde schijf etst, het legt zich vast. Een lange tijd volg ik de haarstrengen die over het gezicht liggen en ogen, neus, wangen en mond vormen. Wat of wie is dit? Alleen een kop, geen lichaam, tentoongesteld op een pin als wetenschappelijk object, toch heeft het leven in zich, lijkt te slapen met de daarbij horende warmte. Vragen stapelen zich op. Merde wat een beeld. Er komen geen antwoorden.

‘When thought is closed in caves, love will show its roots’ van Henk Visch, ‘Paar’ van Stephan Balkenhol, ‘Man die de wolken meet’ van Jan Fabre, ‘Ik’ van Jan van Munster en ‘Reduced nightscene with broken moment’ van Mark Manders volgen. Goede werken, mooie titels, met een hoofd vol magische momenten verlaat ik het verstilde plein en keer huiswaarts.

Uiteindelijk zijn het ‘De aangespoelde man’ maar vooral de zwarte kop die me jarenlang bijblijven, juist niet de beelden die me erheen hebben gelokt. Natuurlijk heb ik het boek gekocht, een van die boeken die ik altijd weet te staan en heb bewaard. Nu zie ik, veertien jaar later, dat de zwarte kop ‘Bad Man’ heet, nooit heb ik de titel geweten. Ik lees ‘Bad Man is het resultaat van een transformatie, een bekennen van schuld, een plechtig oordeel dat hij eerst over zichzelf moet vellen alvorens hij zich onderwerpt aan het oordeel van anderen.’ Nimmer heb ik aan het oordeel gedacht. Het beeld was zo zorgvuldig als historische kapsels en stammentradities. De kop was aan het lijden, zeker, maar toch heb ik dat lijden niet onthouden, wel de vele richtingen van het haar, de glanzende strengen, het diepe zwart, de grootte van het hoofd en de fascinerende huivering die het me bezorgde. Krachtig stond het werk in een nis en in mijn herinnering bevond het zich achter glas, op de foto in de catalogus is daar echter geen sprake van.

Bad Man. Ik weet het niet, het had voor mij geen titel, ik heb altijd aan een warrior of een oerman moeten denken, dat blijft zo. In het Vaticaan eerder dit jaar zag ik een groot beeld van een krijger en dacht aan de zwarte kop van Lipski, de vergelijking klopt, beiden kijken gelaten, krijgers tegen wil en dank. Het beeld van Huisman ‘De aangespoelde man’ wilde de wereld redden lees ik, maar eindigde als poëzie denk ik er achteraan. Inmiddels, ouder, is het lachje van de Chinees me duidelijk, een genoeglijk lachje om het eigen vacuüm. Muñoz stierf twee jaar later, jong nog. Je moet nooit te snel achter het geheim van het leven komen, dan sterf je. Gerrit van Bakel is het ook overkomen.

Nu ik de catalogus weer eens doorneem zie ik Jean-Luc Vilmouth. Die heb ik toch niet gezien… Het werk ‘A Round A Three’, waarvan een detail van een touwladder in een boom staat afgebeeld is me toen niet opgevallen. Waarschijnlijk herkende ik het niet en was ik teveel gefixeerd op het andere type werk. Er staat nog een werk van hem in de catalogus ‘Autour d’un Palmier’, Villa Arson, Nice, 1989. Een wenteltrap om een palmboom geconstrueerd. Een palmboom als as voor een wenteltrap, het inwendige om het uitwendige, sierlijke dynamiek. Trappen leiden uiteindelijk naar nauwe kelders en zolders, hier naar de exploderende kruin van een palmboom, een bevrijdend beeld.

Drie jaar geleden stelde ik me voor in een gesprek, waarop de ander zei ‘Lex ter Braak’. De man van ‘Het betoverde plein’ ging er door me heen, ‘Jij hebt toch een baard?’ floepte ik eruit. Op een of andere manier had de zwarte kop van Lipski zich in mijn hoofd vermengd met Lex ter Braak. Waarop hij zei ‘Een baard? Nee, maar ik heet eigenlijk Lex ter Baard’. Een komisch moment, zeer gevat. Het lachen overstemde gelukkig mijn floeper. Nu lees ik in de catalogus dat de curator van Het betoverde plein Florent Bex (B) was, Lex ter Braak had een tekstbijdrage geleverd ‘De Betoverde Ruimte’ een gelaagde tekst over kunst in de openbare ruimte.

Kortom werk niet herkend dat er wel was, door de tijd een baard omgebonden bij iemand die geen baard heeft door een beeld dat al die jaren bezwerend heeft toegekeken, daar weer glas voor gezet waar geen glas heeft gezeten en een tentoonstelling toegeschreven aan een andere ook zeer goede curator. Een vorm van pleinbetovering heb ik mee terug genomen, het huist in het boek.

© Karin van Pinxteren, 15 oktober 2013

Bad Man, Edward Lipski

link naar de website van Jean-Luc Vilmouth

meer werk van Edward Lipski 

Michiel Huisman