Hoe verder je van een dorp wegloopt, hoe minder lantaarnpalen een weg verlichten. Ook nu, het wordt steeds donkerder, mijn voetstappen verstommen op een onverhard pad, andere geluiden komen er voor in de plaats. En nu? Ik sta stil en bedenk wat te gaan doen, het wordt heiig, zal ik de weg nog terugvinden. De kerkklokken zullen me wijzen bedenk ik, een handig overblijfsel uit de geloofsgeschiedenis. Het is koud, ik hoor niets, waar ben ik toch? Wandelen in de schemer is misschien toch niet zo’n goed idee. Mijn oren worden mijn ogen en ik tuur naar geluid.
Achter me ritselt er iets, het komt dichterbij. ‘Hoi’ zegt een stem. Ik draai me om, niet dat het iets uitmaakt het blijft even donker. Waarom ben ik trouwens niet bang? Het is die stem, ik ken die stem maar het is zo anders in het duister. ‘Eh, hoi, kennen wij elkaar?’ ‘Jazeker, ik ben het’ en ik voel iets langs mijn been schuiven. Twee ogen fonkelen en zie ik een scherpe vorm. ‘Vos’, zeg ik blij, ‘jij bent het, ja natuurlijk, die stem, dat is even geleden. De vorige keer was in Berlijn op Hauptbahnhof.’ ‘Ja dat klopt, je gooide twee keer zes, niemand gooit ooit twee keer zes, daarom móest ik er vandoor, het kon niet anders.’ ‘Je hebt mijn dobbelstenen toen snel gegrist Vos, dat was een echte streek.’ ‘Ja, sorry, twee keer zes, ik moest ze hebben. Ik weet door de teerlingen altijd waar je bent en ben je nu gevolgd vanuit het dorp. Waar ga je naartoe?’ ‘Ik weet het niet, ik ben gaan wandelen in de schemer omdat ik het mooi vind te zien hoe het universum het dagelijks leven insluit, maar ik was in gedachten verzonken en ben afgedwaald.’ ‘Kom, ga mee naar mijn hol.’ ‘Woon je hier in de buurt dan?’ ‘Vandaag wel.’ Ik volg Vos, Spree heb ik hem genoemd maar dat weet hij niet. Er is op de wereld één vos, hij duikt overal op, zoals nu. Ik volg hem in een ritselende wandeling gestuurd door het schijnsel van een zaklamp, nu weet ik helemaal niet meer waar ik ben. ‘We zijn er.’
Holen hebben een deur van duisternis, langzaam slokt het gat me op. Het wordt warmer, een specifieke geur dient zich aan. Ik betast de wanden en voel met mijn vingertoppen een materiaal dat me bekend voorkomt, als het licht aangaat blijkt Vos zijn hol geheel te hebben bekleed met bladzijden uit boeken. Ah, dat ruik ik, romandruk, duizenden pagina’s. Mijn ogen gaan over het behang. Ik zie verschillende talen, diverse zetsels, losse bladzijden uit verhalen, paginacijfers, andere formaten, soms wat vergeeld. ‘Thee?’ ‘Ja, lekker.’ Iets warms kan ik wel gebruiken. ‘Ga zitten.’
‘Je hebt een mooie woning Vos.’ ‘Dank je, ja ik ben hier gelukkig, ik heb iets voor je’, zegt Vos. Even later komt hij terug met mijn dobbelstenen. ‘Hier, maar eerst nog een keer gooien.’ ‘Waarom?’ ‘Je gokt te weinig.’ Nou ja hoezo, denk ik bij mezelf. ‘Gok ik te weinig? Ik gok nooit, dan kun je ook niet te weinig gokken. Ik hou niet van gokken, het geeft geen houvast, maar dobbelstenen vind ik mooi’, zeg ik zacht. Vos ziet me twijfelen. ‘Wacht, denk er maar even over na.’ Hij loopt weg en komt terug met een strijkstok. ‘Een strijkstok, jij? ‘Ja, let maar eens op’, en Vos begint vioolgeluiden te spelen op zijn snorharen. Ik weet niet wat ik zie. Hij kan veel maar dit? Hij ziet de verbazing op mijn gezicht en loopt weg om terug te komen met twee strijkstokken. ‘Kijk, ik kan het ook aan twee zijden, onafhankelijk van elkaar.’ En Vos begint met twee strijkstokken twee melodieën te spelen links en rechts van zijn neus. Het is meesterlijk en het klinkt prachtig. Bizar, Vos is van een andere planeet, ik wist het al langer maar nu helemaal.
Terwijl ik nog in vervoering ben zegt hij; ‘Kom, gooien.’ ‘Nee’, zeg ik resoluut en ben meteen wakker ‘ik gooi niet.’ ‘Jawel, gooien, hup.’ Ik bijt op mijn onderlip. ‘Nee, sorry Vos, het gaat niet gebeuren.’ ‘Toe, nog één keer maar, doe het voor mij.’ Ik wil alles voor Vos doen, maar op commando dobbelen niet. ‘Nee Vos, ik doe alles voor je, maar ik gok niet. Vorige keer gooide ik twee keer zes en verdween het hele landschap om me heen, dat wil ik niet nog eens meemaken.’ Vos gaat tegen mijn been aanliggen. Hij kijkt omhoog. ‘Toen nou, het doet toch geen pijn?’ ‘Geen pijn?’ Vos heeft een andere belevingswereld, die is overal thuis. ‘Het doet wel pijn Vos als je landschap ineens weg is.’ ‘Echt?’ Hij herschikt zich en schurkt zich nog eens tegen me aan. Niet te geloven, hij valt in slaap! Wat nu? Nou ja, het is hier aangenaam, omringd door zacht opdikkend papier. Ik besluit te blijven het is immers donker buiten en Vos is lekker warm.
Als ik wakker word zit hij tegenover me naar me te kijken. ‘Heb je lekker geslapen?’ vraagt hij. Heb ik geslapen? Ik zie een dekentje op mijn schoot en een kussen onder mijn voeten, mijn schoenen staan er naast. Dat moet Vos hebben gedaan. ‘Hoe laat is het?’ Onrustig kijk ik om me heen. ‘Relax, het was maar een uurtje.’ ‘Waarom wil je eigenlijk dat ik nog een keer dobbel Vos?’ ‘Daar heb ik mijn redenen voor, dat is te persoonlijk. Maar… ik mag je graag, als jij de dobbelstenen gooit, vertel ik waarom ik je dat vraag, quid pro quo.’ Ik sluit mijn ogen, wat zal ik doen? Hij kent genau mijn zwakste plek, die vervelende nieuwsgierigheid van me, ik voel het schuren. ‘En als ik niet gooi?’ ‘Dan gooi je niet, er zal niets gebeuren maar er wordt ook niets verteld.’ Dat is ook een gewicht ter afweging. ‘Heb je nog thee?’ Vos schenkt mijn glas vol en duwt voorzichtig de dobbelstenen naar me toe. Hij kijkt hierbij onderuit en duwt nog een keertje.
De spanning is om te snijden. Blikken kruisen elkaar. Ik drink langzaam mijn thee en besluit tot gooien, ik wil het weten. Vos haalt diep adem als ik werp. De stenen springen van elkaar af en ik kijk, links, rechts, links, rechts en schrik als ik twee keer zes ogen zie liggen. In dezelfde seconde wervelt het hol om me heen, mijn haren vliegen alle kanten op en ik zie de omgeving langzaam van structuur veranderen. Nog een seconde en alles valt stil. Ik kijk rond en zie dat ik thuis ben. ‘Vos!’ schreeuw ik, wat is hier de bedoeling van!’ Wat heb ik eigenlijk in mijn hand? Een papiertje? ‘Vos!’, verdomme!’ Ik hoor ‘Twee keer twee keer zes, niet te geloven, twee keer twee keer zes, ik hou ze nog een tijdje bij me!’ Ik vouw het papiertje open, niks, er staat niks op. Wacht nu zie ik iets, heel licht twee theekringen, ik ruik en voel, romandruk, en ik zie iets geschreven; Sorry, te leuk!
Niet ver van me vandaan hoor ik twee melodieën, Vos bespeelt zijn neus. Mijn verontwaardiging en schrik vergetend schiet ik in de lach en zie het schalkse beeld van Vos met zijn strijkstokken voor me. Ik kan niet thuisbrengen wat hij nu speelt, volgende keer zal ik hem dat als eerste vragen.
© Karin van Pinxteren, 17 november 2013
