Andermans eigen

Op sommige erven voel je meteen een goede vibe, je hang er je jas op, trekt de koelkast open en gaat zitten nog voordat je de voordeur hebt bereikt.

Van nature betreed ik niet graag zomaar het erf van een ander. Mijn vader daarentegen liep een erf op alsof het van hem was. Niets hield hem tegen, geen hek was hem te dicht. Benijd ik die eigenschap? Ik weet het niet, ik kan me er niets bij voorstellen, zelfs een onbewoond erf doe ik niet graag.

Het is 1982, de locatie is een bijna verlaten dorpje, slechts een straat, in het gebied Loire, Rhône. Mijn vader forceerde een deur en betrad sans gêne een van de lege huizen. Ik staarde geschrokken naar die enkele huizen waar nog bloembakken aan de ramen hingen en keek of er mensen naar buiten zouden komen. Naarmate hij langer binnen bleef werd ik nerveuzer, tot hij opeens stralend naar buiten kwam met in zijn hand een als trofee gedragen houten onderbeen. ‘Gevonden! Onder een losse trede van de trap!’ Tot grote ergernis wilde hij het ook nog meenemen. Ik schaamde me enorm ten opzichte van de niet zichtbare bewoners en kromp ineen, hij ging toch niet echt een stuk dorpsgenoot ontvreemden?

Tegelijk met het ongemakkelijke gevoel begon mijn fantasie te werken. Wiens verlengstuk was dit geweest? Zo’n been doet mannelijk aan en voor mijn ogen verscheen een stereotype Fransman, een alpinopet met een lichaam van vlees en hout. Was hij eerder gestorven dan zijn vrouw? Of had hij het zelf bewaard? Kon hij zijn versleten heelmaker niet wegdoen en had hij het opgeborgen onder de treden om zijn oude trouwe klankbeen iedere dag bij het traplopen te begroeten met het geluid van zijn nieuwe gelakte?

Ik keek toch even binnen maar het huis was nagenoeg leeg op veel stof en spinnenwebben na, er werd niets geduid. Het bevatte een erfenis zoals in alle lang verlaten huizen, ook in Spanje zag ik het later; manden en schoenen. De manden scheef, de schoenen met ingezakt leer, soms gedeeltelijk vergaan en heel soms alleen nog de zolen, weerbarstige afstandhouders, eenheden van gelopen routes. Langs de losse trede, een zwart gat, verliet ik als laatste het huis.

Triomfantelijk stak mijn vader zijn buit onder zijn oksel en met de voet naar voren maakte hij aanstalten om schaamteloos door die ene straat terug naar de auto te lopen. Maar dit vond mijn moeder toch echt te gortig en ze zei helder en ferm dat hij het terug moest leggen waarna mijn vader het been, trofeedrager af, mopperend richting trap wierp.

Op de academie vertelde een docent dat architectuur begint met het trekken van een cirkel om je heen in het zand. Het was een materieloze voorstelling van het begrip maar heel goed voorstelbaar, je voelde het jezelf als kind doen op het strand, een beetje tegendruk van de tak die hier en daar bleef steken. Mijn geheugen herhaalt de handeling en ik bedenk me dat de voorgestelde outline een andere is, dat het geen architectuur is maar een mini-erf. Iedereen heeft die cirkel eens getrokken, een keer was genoeg om de afbakening te maken. Zo nu en dan wordt het mini-erf doorbroken, hij of zij loopt op je onzichtbare gazon. Meestal is dat vervelend, word je even vogelverschrikker, maar niet altijd en verwonderd kijk je toe. Heel soms betreed ik zelf onverwacht zo’n mini-erf, schuifel rond op andermans eigen, nieuwsgierig maar nooit helemaal op mijn gemak. Iets van mijn vaders bravoure zou niet verkeerd zijn, een houten been vinden kan tot mooie gedachten leiden.

© Karin van Pinxteren, 6 juli 2014

Deze herinnering heeft geleid tot het korte fictie verhaal:

Het onderbeen van Ambroise Sardou’

Mas de Charrou © foto Karin van Pinxteren 2013