Hij gebaart in scheppende bewegingen voor zijn neus dat ik eraan moet ruiken. Ik zie het wel maar ook weer niet verzonken als ik ben in het zoeken naar de betekenis van de zojuist ontvangen basilicumtop. Ik weet het niet en ik ben van mijn apropos door deze man die me een kruidentakje plukt en tussen twee vingers overhandigt. Het overkwam me een keer eerder, het is een gesloten moment van overname, een intieme handeling. Uit een tuin vol bloemen waaronder cosmos, zinnia en juffertje in ’t groen geeft hij me basilicum, dat is toch vreemd. Hij blijft me beheerst maar verwachtingsvol aankijken en gebaart nog een keer met bewegende hand dat ik eraan moet ruiken. Ja, natuurlijk, het hoort bij de gift, dat moet worden gerespecteerd. Ik snuif, heerlijk ‘basilicum’ lach ik, ‘busuioc’ lacht hij en kijkt me guitig aan met aardige grijsblauwe ogen in een regelmatig gezicht onder een zomers hoedje. Hij is keurig gekleed in lichte kleuren, een hoffelijk charmant heertje in soepele stof. Ik ruik nogmaals, lekker, hij geniet er zichtbaar van en in een kruistaal van gevonden restjes Italiaans en Duits wijzen we naar gewassen en licht hij zijn tuin verder toe.
Ik bevind me in Muzeul Civilizatiei Populare Traditionale ASTRA in Sibiu, het openluchtmuseum van Roemenië. Het is een enorm park van 96 hectare vol rurale architectuur, waarin alle huizen met bijbehorend terrein zijn omrand door een streekgebonden hekwerk. Elk huis heeft een beheerder, een gepensioneerde man die zorg draagt voor de opstal en de tuin. Mijnheer Busuioc is beheerder van het huis met werkplaats van de kuiper, het geheel is overgezet uit Hunedoara dat in het westen van Roemenië ligt.
Ik kijk naar hem, hij was nooit een kuiper, juist helemaal niet. Zijn kleding te netjes, zijn handen te zacht, zijn gebaren te gedistingeerd. Hij is een kantoorman geweest, iets met cijfers en rubrieken, lijntjes en ruitjes, grafiet en inkt, parket en klinken. Bij hem past papier geen balkhout.
Hij behandelt het terrein als ware het een vrouw die hij koestert. De tuin met opstal ligt er fotogeniek bij, nergens iets teveel, het groen slingert op de juiste manier in de juiste hoeveelheid. Het terrein heeft een mooie verhouding en kan zo op een postkaart. Het is duidelijk dat Mijnheer Busuioc er veel aandacht aan besteedt, zoals vroeger de cijfers onder de streep moesten kloppen. We lopen rond en eenmaal bij de werkplaats weet ik zeker dat hij geen kuiper is geweest, hier wordt de passie minder, zijn aandacht verslapt en hij begeeft zich terug naar de tuin voor het huis met het koddige grasdak en ineens begrijp ik het. Dáár is het te doen. Overdag in kantoortijd is dit zijn tweede woning, hier neemt hij het leven au sérieux, hier wacht hij de bezoekers op en verzorgt hij secuur zijn dag zoals hij gewend was op zijn werk.
In het park wandelen steeds meer mensen richting uitgang. Aan zijn lichaamstaal zie ik dat hij zijn kantoor gaat sluiten, vijf uur, einde werkdag, een natuur geworden tijdstip. Ik begrijp het, loop naar het hek en knik nog een keer vriendelijk gebarend met mijn basilicumtop die me nog steeds bevreemdt. Hij lacht breed, een mooie kop denk ik bij mezelf en zie in het verdikte moment dat hij dit ziet.
Eenmaal buiten valt me op dat hij een aktetas onder zijn arm draagt, dus toch, een klerk, en zie hem plechtig zijn kantoor afsluiten met een messing hangslot. Hij bergt het sleuteltje in zijn zwarte tas, een model dat hij behendig, waarschijnlijk al vijftig jaar draagt en zie hem via het bospad anoniem verdwijnen, verzonken in zijn tred, terug naar zijn eerste woning. Hij is voor mij een onbekende maar de gedachte komt op dat ik het fijn vind dat hij een doel heeft in zijn leven als huisbewaarder van een lapje cultuurgrond. Er verlaten meer mannen met een tas onder de arm het park, de klerken van het openluchtmuseum, maar niet een van hen is zo onberispelijk als het heertje. Ik trek een blaadje van de top en eet het op.
Thuis zoek ik naar de symboliek van basilicum en lees: ‘Als in Roemenië een jongen een meisje een takje basilicum gaf, was hij meteen met haar verloofd.’ Een lichte nabloos overvalt me. Maar goed dat ik dat niet wist, onbeholpenheid zou me parten hebben gespeeld, het fysieke raffinement is me vreemd. Ik ben vast en zeker charmanter geweest in mijn onwetendheid. Er was iets in zijn blik van een beheerst klein plezier.
Hij heeft er een leuke baan van gemaakt. De klerk speelt in zijn tweede leven de ondeugende directeur in zijn basilicumkantoor.
© Karin van Pinxteren, 17 september 2014
